John Martyn - The Tumbler (1968)



Peinzend tuurt de jonge John Martyn (1948-2009) je tegemoet op de hoes van zijn tweede album The Tumbler uit 1968. De man die later, dankzij zijn uitmuntende stem en spel, uit zou groeien tot een van de grootste namen in de Britse singer-songwriterscene is hier pas twintig jaar en mocht van Island Records een plaatje maken. Dat is op zichzelf best opvallend. Artiesten waren destijds namelijk weliswaar niet zo extreem vervangbaar als nu, maar het kwam niet vaak voor dat iemand na een dramatisch eerste album nog een kans kreeg. London Conversation, Martyn’s eersteling, was zo slecht nog niet maar saai en kleurloos. Dat vertaalde zich in slechte kritieken en nog slechtere verkoopcijfers. Het was wel duidelijk; voor snel geld moest Island niet bij John Martyn zijn. Iemand aan 155 Oxford Street in Londen geloofde kennelijk ondanks dat toch in hem, en gaf ‘m een tweede kans. Met acceptabele gevolgen.
Martyn heeft een stem en een spel dat je moet liggen. Niet iedereen houdt ervan. Hij heeft een wat nerveus gitaarspel en zijn stem is behoorlijk laag. Op latere albums als Solid Air en Bless the Weather zou deze stijl zich in al haar finesses aftekenen en zou hij prachtige nummers maken, maar op The Tumbler is dat bepaald nog niet het geval. Hier is een twintigjarige aan het worstelen met eigen werk en het vinden van ‘een stem’. Geheel tegen de geest van 1968, toch niet bepaald het vrolijkste jaar van de sixties, in houdt Martyn het gezellig. Dat doet hij door niet teveel van de luisteraar te vragen en het rustig te houden, en ook door veelal optimistische, bijna kinderlijke liedjes te zingen over vissen en de zomer. De betrekkelijke eenvormigheid van het geheel maakt het wel erg lastig nummers aan te wijzen die met kop en schouders boven de rest uitsteken. Dat doe ik dus ook niet. Hij begeleidt zichzelf in een dan al redelijk karakteristieke stijl op de gitaar en haalt er zo nu en dan een ander instrument bij. Dat gaat soms goed, en soms niet. Telkens als het gevoelig wordt, bijvoorbeeld, haalt Martyn een fluit uit de kast. Consequent, maar een doodzonde. Ik heb nog een best appeltje te schillen met de man die de fluit introduceerde in de popmuziek. Bovendien is de fluit schel en hard en daardoor overdreven aanwezig.
Gaandeweg vraag je je af of Martyn’s stijltje wel een hele lp lang beklijft. Ieder nummer, waarover het ook gaat, wordt namelijk min of meer op dezelfde manier gezongen en het gitaarspel is ook niet voor eeuwig interessant. Toch weet Martyn met kleine nuances, zoals een steelgitaartje of wat onverwachte tempowisselingen, de boel toch steeds weer aardig leuk te houden. Gegeven het feit dat Martyn een paar jaar later magistrale platen maakte, vergeef ik hem deze milde jeugdzonde dan ook graag. Jongens van twintig die het lef hebben om een plaat ramvol (twaalf nummers!) eigen werk bijna in hun eentje op te nemen moet je niet teveel in de wielen rijden. Martyn is zoals gezegd op The Tumbler nog erg op zoek naar zijn eigen stijl, maar het geheel is prima aan te horen en bovendien verbeterde de goede man zichzelf per opeenvolgende plaat. Ik zou zijn vroege werk echter niet snel aanraden. Wie een prachtige en eigen mix van jazz, blues en singer-songwriter wil horen koopt beter Solid Air uit 1973. Ondertussen hoop ik dat op vele kamertjes vele jongens van twintig zich in stilte voor zitten te bereiden op een vingeroefening als deze, dan komt alles toch nog goed.
Tom
Bonus: May You Never van Solid Air (1973). Overtuigd?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten