Patti Smith - Horses (1975)


‘De pot op met je punk’, moet Patti Smith gedacht hebben toen ze in 1975 aan haar debuutalbum Horses begon. Smith was met haar band indertijd een van de sleutelfiguren in de New-Yorkse punkscene die, arm in arm met bands als Blondie, Talking Heads, The Ramones en Television de viezemensenkroeg CBGB’s bevolkte. Met Horses leverde ze een onconventioneel debuut af dat met geen stok in een hokje te duwen is. Smith mag dan tegenwoordig de ‘godmother of punk’ genoemd worden door mensen die het allemaal niet hebben meegemaakt, Horses is geen punkplaat. Vanaf de spottende beginregels ‘Jesus died for someone’s sins but not mine’ van Gloria tot aan de laatste melancholieke pianoriedel van Elegie trekt Smith je mee door een pittige vergaarbak van stijlen die wegluistert als een schakel tussen punk en new-wave. Ik vond de bandjes uit de New-Yorkse punkscene altijd al interessanter, leuker en muzikaal beter dan de zurige Britse hanekam-en-veiligheidsspeldenzeikerds uit de continentale punkgrabbelton, maar nu ben ik pas echt volledig om.
Maak Smith niet kwaad, want ze is niet voor de poes. Terwijl de instrumenten door producer John Cale (ja, die van de Velvet Underground enzo) ver naar de achtergrond geduwd worden, spuugt ze haar vinnige teksten met een vet New Yorks accent a la Joey Ramone en nog vettere uithalen de microfoon in. Af en toe speelt ze handig leentjebuur bij legendes uit de sixties als Van Morrison (Gloria) en Wilson Pickett (Land), hier en daar een refreintje en een riffje jattend die het nummer net geen cover maken maar er wel perfect in blijken te passen. Het beste nummer van kant A is Birdland, waarin een sfeertje neergezet wordt om door een ringetje te halen. Prachtig dreigende en dramatische piano, de band rudimentair op de achtergrond en Smith die daar lekker overheen figuurzaagt met haar raspende stem. Ik heb eerlijk gezegd niet opgelet waar het nummer over ging, maar het dondert niet. Als het zo gebracht wordt, leest Smith voor mijn part haar laatste tien bankafschriften voor. Het komt toch wel over. Andere hoogtepunten zijn Land op de tweede kant, waar Jim Morrison met zijn The End nog een puntje aan kan zuigen, en Elegie, dat druipt van grotestads-eenzaamheid en grossiert in drama en pathetiek. Maar dan wel lekker.
Saaie momenten? Tuurlijk. Niemand is perfect, ook tante Patti met haar debuutje niet. De eerste twee nummers van kant B, Kimberly en Break it Up, hadden van mij niet echt gehoeven. Best lekker groovy hoor, daar niet van, maar wel een beetje saai en af en toe al te gezwollen. Vooral Kimberly klinkt als zo’n simpel tralala-liedje dat ze in de eighties onder een montagestukje in een film zetten, u kent het wel; zo’n Revenge of the Nerds-stukkie waarin tijdens één liedje een tijd van dagen bouwen, dingen doen en plannen maken overbrugd wordt. Ook meeliftliedje Redondo Beach is meer filler dan killer. Smith doet hier slinks mee met de grote reggae-rage van midden jaren zeventig, maar dat had ze dus beter aan de Jamaicanen over kunnen laten. Witte reggae is vrijwel per definitie kut, kijk maar naar UB40. Smith doet het beter, maar veel smaak zit er niet aan.
Ik kocht Patti voor een eurootje op een rommelmarkt een jaar of zeven geleden, in een periode dat ik graag moeilijk keek en depressieve muziek uit de jaren tachtig luisterde. Toentertijd kon het me niet Joy Division genoeg zijn, en dat was dit dus niet. Vreemd genoeg kwamen in de jaren erna, terwijl ik milder en minder puberaal werd, Talking Heads, Blondie en Television wel herhaaldelijk mijn kast uit en de platen van Patti niet. Onterecht, zo blijkt, want ze is toch echt een van de besten van die toch al jofele New Yorkse top-punk. Jarenlang stond arme Patti met haar meesterwerkjes in een achterafhoekje te verstoffen in mijn kast, terwijl de anderen alle aandacht kregen. Ik heb haar inmiddels definitief afgestoft en kan maar een conclusie trekken; Patti mag blijven.
Tom

Geen opmerkingen:

Een reactie posten