Toen ik lang gelee schoorvoetend begon met het binnenharken van vinyl, was ik het meest geïntrigeerd door de Amerikaanse en Britse psieggedeeliese muziek uit de jaren zestig. De ongebreidelde experimenteerdrift en het enthousiasme dat daarmee gepaard ging van het langharig tuig sprak me nogal aan. In het nagenoeg onontgonnen popklimaat van midden jaren zestig leek alles te kunnen, en daar maakte men gretig gebruik van. Al het oude kon overboord en alles waar geluid uit kwam werd de studio in gesleept. Er werd gerommeld met het terugdraaien van tapes, vroege synthesizers en nieuwe effectpedaaltjes voor de gitaren. Leuk hoor, allemaal. De liedjes waren krities dan wel liefjes van aard. Eigenlijk ging het meestal niet echt ergens over, maar dat maakte lekker toch niks uit want het klonk allemaal even nieuw en interessant. Elke maand kwam er wel weer een nieuw bandje met een nieuwe gimmick op de proppen. Silver Apples maakte zijn eigen synthesizers, The United States of America deden het zonder gitaren en Lothar and the Hand People haalden er een theremin bij. Dit alles met buitengewoon wisselend succes. De keerzijde van dezelfde medaille waren de bandjes die nu de voorlopers van de metal genoemd kunnen worden; hippie-esthetiek vermengd met donkerte en doem. SRC uit Detroit was zo’n bandje. In latere jaren ben ik een beetje afgedwaald van de psychedelica. Het begon toch allemaal een beetje op elkaar te lijken en het amateurisme werkte niet meer aanstekelijk en werd irritant. Hoog tijd om mijn eerste verzamelliefde weer eens tegen het licht te houden. Het woord is aan SRC.
SRC trekt goed van leer met een van de meest gebruikte sixtiesdingetjes; een overstuurde en keiharde gitaar met veel distortion. Bedoeld om al die LSD vretende vogels een slechte trip te geven waar ze nooit meer uit komen. Neemt u maar van mij aan; al die gasten die destijds uit het raam zijn gesprongen omdat ze dachten dat ze konden vliegen, deden dat op de tonen van dit soort gitaartjes. Ik eet geen LSD en ik wil ook niet uit het raam, bovendien ben ik een heel kalm ventje, dus er zit een maximum aan het gitaargeweld dat ik kan hebben. Doorgaans is er niet veel mis mee, maar je moet het wel kunnen en niet overdrijven. Bij onze vrinden van SRC is dat nogal twijfelachtig. Ze vinden het gitaartje nogal gaaf namelijk. Evenals het orgeltje, nog zo’n instrument waar mits gedoseerd niks mis mee is, maar waar je in overdreven hoeveelheden maagpijn van krijgt. Black Sheep, heet de opener. Een onheilspellend nummer. SRC wil het duidelijk niet te gezellig maken. Lange, uitgesponnen solo’s voor het gitaartje en het orgeltje, gelardeerd met prima zang, wat geen overbodige luxe is voor muziek uit een tijdperk bevolkt door marginale zangers die ondanks dat toch gewoon plaatjes mochten maken. Daystar is een best lied, een knipoogje vanuit Detroit naar California. De gitaar is weer lekker gezellig als een luidruchtige gast op een zitverjaardag aanwezig, maar het refrein is top en het orgeltje doet zijn bescheiden werk. Exile, tsja, eeeeh, planeten en prinsessen en ruimteschepen en alles. Even lijkt SRC psieggedeelies en eepies uit de bocht te vliegen, maar het valt gelukkig mee. Het refrein is weer ijzersterk, orgel en gitaar vormen een irritant en opdringerig duo.
Aan de andere kant komt meteen in het begin van Onesimpletask het orgeltje weer om de hoek piepen. Het is net een bemoeigrage buurman die telkens over de schutting gluurt; je voelt ‘m in je rug priemen, maar als je je kwaad omdraait is ‘ie alweer verdwenen. Om er vervolgens weer te zijn. De buurman heeft zijn hele gezin meegenomen, want eigenlijk is alles aan dit lied storend; de manier waarop de zang over het orgel heen wandelt, de drums en het refrein (tot nu toe SRC’s sterkste punt…) slaan helemaal nergens op. Enfin. Paragon Council, dan maar. Beter, maar daar is de gitaar weer. Evenals bij de opvolger Refugee. Ik zal er niet meer zoveel over zeuren. In ieder geval hebben deze twee nummers weinig om het lijf en hadden ze op elke lp uit 1967 kunnen staan. De afsluiter Interval houdt kant B overeind. Eerst is zeikgitaartje daar weer, maar die blijkt ineens op de valreep wel te kunnen soleren. Door het gitaargeweld heen is het refrein van de weeromstuit bijna volledig onverstaanbaar. Maar wel lekker! Er wordt enorm veel gesoleerd in de kloeke 6 minuten die dit nummer in beslag nemen. De solo’s zijn van wisselende kwaliteit, maar overwegend de moeite waard. Dit zijn de momenten waarop het ineens gerechtvaardigd lijkt dat SRC van Capitol Records nog twee albums na dit debuut mocht maken. Hoeveel had ik ook alweer ooit voor deze plaat betaald? Was dat het nou waard? Niet echt…
Mijn vertrouwen in de Amerikaanse psychedelica is niet echt hersteld. Ik blijf ondertussen beduusd achter met een piep in mijn oren en een viezige smaak in mijn mond. De piep komt door het niet aflatende orgel- en gitaargeweld. De vieze smaak komt van teveel eten van hetzelfde. Vroeger serveerde mijn moeder in karige tijden weleens Gelderse verse worst. Een vette en goedkope vleestuinslang die je per strekkende meter bij de slager opgerold kon kopen. De eerste twee happen waren lekker, daarna begon de eentonigheid en de eenvoudigheid ervan ergerlijk te worden, om vervolgens ronduit vies en ranzig te eindigen bij de laatste hap. Ik gooi er nog maar ‘es een eetmetafoortje tegenaan: SRC is verse worst. Helaas.
Tom
sterke opening, niet te oppervlakkig, hoewel die opsomming dat weer teniet deed. Leuke buurman en leuk dat je je moeder hierin betrekt. Volgens mij ben je inderdaad wel een leuke jongen. Ik geef het een 7-
BeantwoordenVerwijderenJe bent zelf een leuke jongen.
BeantwoordenVerwijderen