Neil Lancaster (1971)


Neil Young met een hond? Dan ik verredomme met een paard. Zoiets heeft Neil Lancaster wellicht geroepen voordat hij zich voor zijn debuutalbum liet fotograferen naast een bruine knol. Het arme dier staat dankzij Neil vereeuwigd op een van de slechtste lp’s van label Polydor.

Niet dat Neil Lancaster geen verstand heeft van muziek. Als achtergrondzanger deed hij mee op meerdere bekende albums, waaronder Modern Times van Al Stewart en de rockopera Jezus Christ Superstar.

Maar het was beter geweest, als hij het daarbij had gelaten. Eenmaal als kapitein aan het roer van zijn eigen plaat weet Lancaster met moeite twee kanten te vullen. Zelf nummers schrijven en produceren, blijkt iets anders dan het inhaken bij reeds bestaande composities. Meteen bij het eerste nummer Why Can’t People be People (dat klinkt als de tune van een soort Henny Huismans Surprise Show) herhaalt hij eindeloos dezelfde teksten en partijen.
De enige variatie die je hoort, zit in de opbouw: op een springerige baslijn stapelt hij opeenvolgend strijkers en een koor. 

En die truc houdt Neil tot het einde van zijn plaat vol. Rustig beginnen, opbouwen tot de boel te groot en glad klinkt om nog te raken en dan eindigen met een fade out. Dat is de formule waarmee Neil Lancaster zijn debuut heeft gemaakt. Keer op keer verliest hij je aandacht met teveel herhalingen en te dik aangezette partijen.

Dieptepunt is de afsluiter van Kant A: Him Big Top, Me the Clown. Met heel veel wilskracht is er iets te zeggen voor de tekst waarin Lancaster mannen indeelt in de kampen Big Shots en Clowns. De manier waarop hij vervolgens rijmt met de woorden crown en clown is echter treurigmakend. Daarbij blijft hij doorhameren met een refrein dat de eerste keer al niet aansloeg.

In Chestnut Man weet Lancaster enigszins te doseren en dit nummer luistert het beste weg. Helaas blijft het daarbij; drie nummers later hangt meneer weer in de kroonluchters en joelt hij de buurt bij elkaar met het overdreven Gospel-achtige Take up the Hammer of Hope.

Tussen al het verdriet op deze plaat met het paard, klinkt af en toe een gitaar. En, het moet gezegd, dat is een hele beste gitaar. Op de meest onverwachte momenten slingeren bluesy melodieën tussen de strijkers, toeters en bellen door. In het begin van het het allerlaatste lied (Gone at the throw of a stone) krijgen deze heel even een hoofdrol. Op de rest van de plaat wordt de gitarist jammerlijk vertrapt door het muzikale geweld waarmee Neil zijn debuut heeft volgestort. Eeuwig zonde. Er staat zelfs nergens vermeld wie met zijn gitaar deze zeer matige lp nog van enige kwaliteit heeft voorzien. Zou het dat paard 
zijn geweest?

Neil Lancaster - Chestnut Man:



René


Geen opmerkingen:

Een reactie posten