The Pentangle (1968)


In veilige omgevingen mag ik mezelf graag folkliefhebber noemen en hoog opgeven over de kwaliteiten van grootheden als Sandy Denny, John Martyn, Shirley Collins en Davy Graham. Niets menselijks is mij echter vreemd en zodoende mis ook ik weleens wat. Af en toe ontgaan mij zelfs dingen waarvan ik me achteraf alleen maar meewarig af kan vragen hoe ik ze ooit over het hoofd heb kunnen zien. The Pentangle is bijvoorbeeld zo’n band die ik nooit eerder opmerkte. Tot nu dan. En dat terwijl ik er meerdere platen van in huis bleek te hebben. Ongelooflijk, temeer omdat The Pentangle door ‘de mensen’ gerekend wordt tot het selecte groepje écht grote Britse folkbands waartoe bijvoorbeeld ook Fairport Convention en Steeleye Span behoren. Die kende ik dan weer wel. Sorry Pentangle. We hebben het hier namelijk wel even over een band met twee wereldberoemde gitaristen in de gelederen; John Renbourn en Bert Jansch. Met hulp van een paar andere, in het sessiecircuit reeds bekende muzikanten vormden Bert en John in 1968 The Pentangle en namen hun debuutalbum op. Shel Talmy, die ook platen opgenomen had met The Kinks en The Who, tekende voor de productie. Die is zo helder als oma’s pasgeboende ruiten. Voor een popplaat onverwachte instrumenten zoals cello en staande bas kabbelen mijn oren binnen als een fris en helder bergbeekje. Zelfs wanneer mijn gebrekkige exemplaar van deze lp afgespeeld wordt op mijn gebrekkige apparatuur. En dat zegt wat.
De plaat is volledig akoestisch en dat is even wennen. De instrumentatie is overdadig en iedereen mag uitgebreid soleren. Het lijkt wel een jazzplaat. Wie dus elektrische gitaren en distortion gewend is moet even slikken, maar wordt beloond. In een overweldigend amalgaam van stijlen komt namelijk vooral ambachtelijk songschrijverschap van talentvolle muzikanten naar voren. En dat willen we nou net horen. Ze wagen zich aan blues, jazz, folk en pop zonder rommelig te worden. De stijlen samen blijven een coherent geheel vormen en geven het album een geheel eigen, onvergelijkbare sound. Af en toe zijn de wat lange muzikale intermezzo’s wellicht wat te pielerig voor de gemiddelde popliefhebber en de uitvoerige instrumentatie leidt soms een beetje af van de zang en/of de structuur van een lied. Maar niet zeuren, Het incidentele gepiel heeft immers een doel; laten horen hoe goed de muzikanten zijn. Vooral het gitaarwerk is écht prachtig, maar je moet er ook wel écht van houden want hier en daar dreigt het dus een beetje muzikantenmuziek te worden; zo technisch dat alleen gitaristen het begrijpen. Evengoed; ik ben geen gitarist, ik kan niks, maar ik vond het nog steeds mooi. Terwijl de gitaristen nog druk doende zijn het geluid van The Pentangle vorm te geven, speelt de drummer kloeke jazzriffs en zingt Jacqui McShee prachtig. Wat ik u dus in dit geval samenvattend aan zou willen raden is zelf te oordelen of u het verdragen kunt. Na een krap halfuurtje was de plaat voorbij en had ik in ieder geval nog maar één enkele gedachte; wat een mooie muziek.
Tom

1 opmerking:

  1. mooie plaat,indeed. Alleen het lijkt soms of ze uit een kelder allemaal wekpotten hebben gepakt en daar met vorken, lepeltjes en stokjes tegenaan staan te rammelen. Ik vond het in het begin irritant en later minder irritant. Toen wendde het wel een beetje. De zangeres neemt me mee naar schotse of Ierse groene grasvelden. En dat is fijn.

    BeantwoordenVerwijderen