John Entwistle - Smash your head against the wall (1971)


Elk bandlid heeft zo zijn stereotype; de zanger is het haantje, de drummer het beest, de leadgitarist de egotripper en de bassist de stoïcijnse saaierd die op de achtergrond de groove bewaakt. Op het eerste gezicht voldeed John Entwistle, de bassist van The Who, perfect aan dit clichébeeld. Schijnbaar onbeweeglijk en onaangedaan toverde hij op de achtergrond soepele baslijntjes uit zijn thunderfingers, terwijl de rest van de band de apparatuur nog een keertje in elkaar trapte. Maar schijn bedriegt. De bijnaam van John was ‘The Ox’, en die had hij gekregen vanwege zijn ijzeren uithoudingsvermogen bij de inname van drank, drugs en vrouwen. Achter de schermen waren de overige uitslovers van The Who mietjes vergeleken bij hem. Behalve Keith Moon dan. Daarnaast was The Ox ook nog eens gezegend met een uitzonderlijk talent dat hem tot een van de invloedrijkste bassisten ooit maakte. Bij leven al legendarisch. Reden genoeg voor Track Records om John een eigen plaatje op te laten nemen op het hoogtepunt van de carrière van The Who. Praatjesmakers Pete Townsend en Roger Daltrey hadden ook solo-aspiraties, maar John mocht mooi eerst. Deze plaat werd Smash your head against the wall. Een album dat het halfslachtige, saaie solowerk van de andere leden van de band ver, ver achter zich laat.
In de eerste instantie lijkt Smash you head… op een tot soloalbum vermomde Who-plaat. Een plaat zoals de band geklonken zou hebben als John de touwtjes in handen had gehad. Maar er is meer. Talentje Entwistle neemt namelijk, naast de bas, onder meer ook nog plaats achter de piano en trekt zijn trompet uit het vet. Hier en daar strooit hij ook met orkestjes en daardoor krijgt het geheel al snel een iets inventievere, rijkere bijsmaak dan het meeste werk van The Who uit die tijd. De opener, My Size, is een knallert die zonder enige problemen bijgezet kan worden in het pantheon van de glamrock. Vooral op de eerste kant lijkt de plaat wel erg op een Who-plaat. Niet dat dat geeft, maar de structuur van de nummers vertoont wel erg veel gelijkenis. Maar goed, hiervoor hoeft niemand zich te schamen. The Who is immers een superband.
Aangekomen aan de andere kant heeft de ingedutte John heel even een duwtje nodig. Hij trapt af met de Kinks-achtige ballad Ted end, en daar gaat het effe mooi mis. Zijn stem is totaal niet geschikt voor dit soort nummers en het geheel klinkt pathetisch. Maar net als je klaarzit om The Ox een flinke pets met de vlakke hand in het gezicht te geven, is daar You’re mine. En dat is een best lied. Aan het einde gebeurt er van alles dat ik niet thuis kan brengen, maar alles wat daarvoor zit gaat erin als koek. Net als No. 29 trouwens. Eerst waait er een heroïsche storm aan blazersgeweld rond je hoofd, gevolgd door een kloeke rocker met aan het einde helaas Het Virus van de Seventies; het laaaaaaaaange en onbestemde einde. De afsluiter, I believe in everyting, slaat helemaal nergens op, qua tekst niet, qua muziek niet. Maar het is wel geinig geprobeerd. John mag blijven.
Tom

Geen opmerkingen:

Een reactie posten