T. Rex - Electric Warrior (1971)


De glamrock uit het Engeland van de jaren zeventig was een speeltuin voor paradijsvogels, verwijfde narcisten, exhibitionisten en andere eigenpijpers. Getooid met enorme kapsels, enorme plateauzolen en enorm strakke broeken trokken ze massaal het podium op, de ene band nog belachelijker dan de andere. Kwalijke teenybopper-uitwassen zoals Slade, Mud, The Rubettes en de Bay City Rollers kunt u gevoeglijk vergeten, maar er zaten wel degelijk glimmende grapjassen tussen die fantastische muziek maakten. Roxy Music, met de synthesizerpionierende pauw Eno en de gladgekuifde Bryan Ferry in de gelederen, maakten hun beste platen in glam-outfit. Evenals David Bowie die, verkleed als de androgyne alien Ziggy Stardust, met een mix van apocalyptische teksten en onversneden geilheid alle pubermeisjes van Engeland het hoofd op hol bracht. Zo’n ander bandje uit de buitencategorie van een van de merkwaardigste stromingen uit de popgeschiedenis is T. Rex. Ik weet niet zo goed waarom, maar ik heb wat met Glamrock. Het was een van mijn eerste muziekliefdes, die ik tegenkwam op een leeftijd waarop je nog niet nadenkt over hoe belachelijk het is dat mannen muziek maken in strakke zilveren pakjes, met oranje kapsels en oogschaduw op. Het zou me destijds worst wezen. Nu nog steeds trouwens. Maar ik had nooit echt wat met T. Rex. Ziggy Stardust en de vroege platen van Roxy Music heb ik helemaal stukgedraaid, maar Marc en Mickey mochten niet meedoen. Misschien vond ik de liedjes van T. Rex toch net iets te gay klinken. Of net iets te poppy. Ik weet het niet. Feit blijft dat Electric Warrior lang en geduldig in mijn kast op me heeft staan wachten. Veeeeeeeeuls te lang.

T. Rex begon als Incredible String Band-imitatiebandje Tyrannosaurus Rex in 1967. Destijds was de Rex een oervervelend, hypernerveus en zeurderig hippieduootje dat dolgraag mee wilde liften op de toenmalige populariteit van de folk-rock. Om dat te regelen trokken Marc Bolan en compaan ongeveer alles uit de kast; tekstjes over de liefde en elfjes en bossen en meer van dat soort bedenkelijke onderwerpen, overgoten met een dreinerig sausje van supersnelle pingelgitaartjes, sitars en allerlei verschillende zenuwentrommeltjes. In 1970 had Bolan het wel gehad met het gepiel. Hij kocht een elektrische gitaar, knoopte zijn strakke bloesje open, vertelde zijn drummer het wat kalmer aan te doen en ging Rock ’n Roll maken. Waarvoor hartelijk bedankt, Marc. Op Electric Warrior (1971) legt glitterglijer Bolan het voor het gemak nog één keer uit: ‘het zal me allemaal wat met je romatiek en idealen en lieve dingetjes, uiteindelijk gaat het allemaal om zuipen, neuken en tof zijn.’ Jawel, de jaren zestig waren duidelijk voorbij, en als het aan Bolan ligt zal je dat weten ook.

Electric Warrior klinkt als de periode die je doormaakt van grofweg je dertiende tot je eenentwintigste, maar dan zonder puistjes, proefwerken en gymles. De opener Mambo Sun is een lekkere vette hap met vieze gitaarloopjes, een vieze bas en vieze drums. Er hangt een zweterige sfeer van klassenavondjes in de brugklas, met de meisjes op de dansvloer en de jongens tegen de muur. Iedereen wil iets, maar niemand weet nog precies wat. Een echte apotheose blijft uit, maar dat maakt het allemaal alleen maar broeieriger. Cosmic Dancer is het schuifelnummer, op de klassenfuif is het wat later geworden en er is Coebergh en Flügel rondgegaan. Iedereen giechelt wat en weet dat er iets moet gebeuren. Met je hand op het middel van een meisje rommel je onzeker wat door het zaaltje heen, tot je door de spanning je glaasje prik over haar schoenen laat vallen. Wat een drama. Dan volgt Jeepster; de eerste keer seks. Met je eerste vriendinnetje. Allemaal veel te spannend en veel te belangrijk. Een lied vol ingehouden geilheid met een ongecontroleerde doch prettige ontlading. Het beste nummer van deze kant. Monolith is gewoon een lekker zomers nummer voor een achteraftussenuur op het schoolplein. Niemand doet je wat. De afsluiter van de eerste kant Lean Woman Blues, is nog zo’n prettig en loom nummer waarin niks aan de hand lijkt. Het heeft die fijne zweem van onverschilligheid en zorgeloosheid die om de puberteit heen hangt; het enige waar je je zorgen over hoeft te maken is een s.o. Frans.

En dan zijn we nog maar op de helft. Op de tweede kant ben je ouder geworden en is alles dus ook wat moeilijker. Get it On is het beste nummer van deze kant en slingert je bij je haren een willekeurige studentendiscotheek in, alwaar je achter de wijven aanmoet omdat je vriendin in het suffe dorp achtergebleven is. Aan de slag dus, want het is nu of nooit. Tijdens Planet Queen kom je HAAR, laat op de avond en dronken, dan toch tegen. Dat werd tijd. Je zegt wat dingen tegen haar die je je de volgende ochtend niet meer kunt herinneren, maar die kennelijk toch indruk maken. Op de broeierige tonen van dit nummer neemt ze plaats op je bagagedrager en vertrekken jullie samen huiswaarts. De rest zie je morgen wel. Daar gaat ‘ie dan. Thuisgekomen gaat The Motivator onder de naald. Topje uit. Tongen. Beetje onbeholpen, maar toch. Wat ben je al een grote en stoere jongen. En je vindt het allemaal mooi. Life’s a Gas onderschrijft dat mij-maken-ze-niksgevoel. Je hebt het allemaal maar mooi voor mekaar als je het Marc vraagt. De afsluiter Rip Off; het is de volgende ochtend. Valt me dat effe tegen. Ze heeft je plee ondergekotst, je ontbijt opgegeten en je trainingsbroek gejat. En voor de rest was het ook niet veel. Nou ja, volgende keer beter, want de stad is toch van jou. U ziet het wel; ik kan lezen en schrijven met Marc.

Tom

Geen opmerkingen:

Een reactie posten